Tip van de wolvenconsulent: Stroomprobleem? Kijk eerst naar de aarding

We zien het vaak: als een afrastering niet goed onder stroom staat, ligt het probleem bij de aarding. Ook als je voldoende spanning meet op het raster, kan de stroom zijn werk niet doen als de aarding niet in orde is. In dit artikel vertelt een wolvenconsulent hoe dit werkt.

Als een dier een wolfwerend raster raakt, moet de stroom moet via het dier, door de grond, terug naar het apparaat kunnen. Dit gebeurt via de aardpen(nen). Is die verbinding slecht, dan voelt het dier weinig tot niets – en is de afrastering dus niet wolfwerend. Waar moet je op letten?

Aardpennen 

Plaats altijd minimaal twee gegalvaniseerde of koperen aardpennen van 1 tot 1,5 meter diep. Zet ze minstens 3 meter uit elkaar en verbind ze goed met elkaar én met het schrikdraadapparaat. Hoe hoger het vermogen van je apparaat (zoals nodig bij wolfwering) hoe beter de aarding moet zijn. 

Voorheen werkten veel veehouders met een stroomklok op batterij, die minder spanning geeft dan de 4,5 kV die voor wolfwerende afrasteringen nodig is. Waar vroeger één dunne aardpen van 30 cm volstond, zijn nu meerdere diepe aardpennen nodig om voldoende stroom op het raster te garanderen.

Diepte en bodem

De aardpennen moeten diep genoeg de grond in. Hoe diep precies, hangt af van gebied, bodemtype en seizoen. Bij droogte neemt de geleidbaarheid van de bodem sterk af en daarmee ook de werking van de afrastering. In natte klei werkt de aarding goed, maar op droge zandgrond is extra aandacht nodig. 

De weerstand in de aarding moet zo laag mogelijk zijn, maximaal 100 Ohm. Idealiter staan de aardpennen in verbinding met het laagste grondwaterpeil – al is dat niet overal haalbaar. 

Heb je een sloot naast het perceel? Dan kun je overwegen om de aardpen onder in de sloot te slaan. Zolang er water staat, blijft de geleiding daar vaak langer optimaal. Valt de sloot droog, controleer dan of de aarding nog goed functioneert.

Bentoniet bij droge grond 

Op droge of zanderige locaties biedt bentoniet uitkomst – een fijn, zout kleimengsel dat vocht vasthoudt en de geleidbaarheid van de bodem verhoogt. Boor een gat, plaats de aardpen in een ruime geperforeerde Pvc-buis (minimaal Ø110–125 mm, met gaten van 10–16 mm), en vul deze met bentoniet. Via de boorgaten neemt de klei bodemvocht op, waardoor de aardpennen langdurig vochtig blijven. Bij aanhoudende droogte kun je water toevoegen; de bentoniet houdt dit vast en zorgt zo voor een blijvend goed werkende aarding.

Flexinetten en extra aarding 

Gebruik je flexinetten? Verbind de netten met elkaar via de gronddraad en sluit deze aan op een aardpen. Zo kun je op meerdere plekken langs het raster extra aardpennen slaan. Bij ± flexinetten kun je ook de aarde (-) draad gebruiken voor aansluiting. Zeker bij langere afrasteringen is dit sterk aan te raden.

Ten slotte: Zonder goede aarding geen effectieve stroom 

Onthoud: zonder goede aarding geen effectieve stroom. Controleer de aarding altijd bij het plaatsen van een nieuw raster, en blijf dit regelmatig doen – zeker bij veranderende weersomstandigheden. Een betrouwbare wolfwerende afrastering begint bij een goede, blijvende aarding en voldoende stroom.