Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening van de Provinciale Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent planschade (Planschadeverordening Gelderland)

Geldend van 01-01-2020 t/m 31-12-2023

Intitulé

Verordening van de Provinciale Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent planschade (Planschadeverordening Gelderland)

PROVINCIALE STATEN VAN GELDERLAND

Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten;

overwegende dat Provinciale Staten ten behoeve van de behandeling en beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in schade zoals bedoeld in afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een verordening dienen vast te stellen waarin regels worden gegeven over de aanwijzing van een adviseur en de wijze waarop deze tot een advies komt;

gelet op artikel 6.7 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 6.1.3.3 van het Besluit ruimtelijke ordening;

BESLUITEN

de volgende Planschadeverordening Gelderland vast te stellen.

Artikel 1 

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a

    wet: Wet ruimtelijke ordening;

  • b

    besluit: Besluit ruimtelijke ordening ex artikel 6.7 van de wet;

  • c

    aanvrager: degene die een aanvraag indient om een tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 van de wet;

  • d

    planologische maatregel: oorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de wet;

  • e

    planschade: schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van de wet;

Artikel 2 

  • 1 Binnen twaalf weken na het verstrijken van de in artikel 6.1.3.1 van het besluit genoemde termijnen geven Gedeputeerde Staten als volgt uitvoering aan artikel 6.1.3.2 van het besluit.

    • a

      Gedeputeerde Staten wijzen een persoon als adviseur aan die beschikt over voldoende deskundigheid inzake advisering op het gebied van planschade.

    • b

      Indien Gedeputeerde Staten na advies te hebben ingewonnen van de onder a. bedoelde adviseur, van oordeel zijn dat de aanvraag betrekking heeft op planschade in de vorm van inkomensderving en er gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag behoefte bestaat aan extra deskundigheid, wijzen Gedeputeerde Staten tevens een persoon als adviseur aan die deskundig is op het gebied van accountancy of op het gebied van financieel-economische bedrijfsvoering.

    • c

      Indien Gedeputeerde Staten na advies te hebben ingewonnen van de onder a. bedoelde adviseur, van oordeel zijn dat de aanvraag betrekking heeft op planschade in de vorm van waardevermindering van een onroerende zaak en er gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag behoefte bestaat aan extra deskundigheid, wijzen Gedeputeerde Staten tevens een persoon als adviseur aan die deskundig is op het gebied van de waardering van onroerende zaken en die expertise heeft ten aanzien van de waardevermindering van onroerende zaken als gevolg van een planologische verslechtering.

  • 2 Indien zij dat nodig achten, verlangen Gedeputeerde Staten dat de persoon die zij voornemens zijn als adviseur aan te wijzen tevoren aantoont dat hij op grond van opleiding en ervaring deskundig is ten aanzien van de in het eerste lid genoemde aspecten waarop hij de aanvraag moet beoordelen.

  • 3 De uitsluiting geldt niet bij aanvaarding van werk bij de provincie waar hij Commissaris van de Koning, onderscheidenlijk gedeputeerde was. Voor werving, selectie en indiensttreding bij de provincie zijn de voor het ambtelijk personeel geldende regels ter zake van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 

  • 1 Indien Gedeputeerde Staten meerdere personen als adviseur hebben aangewezen, vormen deze samen een commissie als bedoeld in artikel 6.1.1.1, onder c., van het besluit.

  • 2 Van de in het eerste lid bedoelde commissie is de in artikel 2, eerste lid onder a, bedoelde adviseur voorzitter.

  • 3 De commissie wijst uit haar midden een rapporteur aan.

Artikel 4 

  • 1 Alvorens tot aanwijzing van een adviseur als bedoeld in artikel 2 over te gaan, stellen Gedeputeerde Staten de aanvrager, de betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet, schriftelijk in kennis van de voorgenomen aanwijzing.

  • 2 Binnen twee weken na de in het eerste lid bedoelde in kennisstelling kan de aanvrager, een betrokken bestuursorgaan of een belanghebbende als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet, Gedeputeerde Staten in kennis stellen van bedenkingen die hij tegen de adviseur heeft.

  • 3 Bij hun besluit tot aanwijzing van een adviseur betrekken Gedeputeerde Staten de binnen de termijn ingediende bedenkingen als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 5 

  • 1 Gedeputeerde Staten stellen aan de adviseur de aanvraag en alle op de aanvraag betrekking hebbende stukken ter beschikking.

  • 2 Gedeputeerde Staten stellen aan de adviseur ambtelijke ondersteuning ter beschikking ten behoeve van de uitvoering van de adviesopdracht.

  • 3 De adviseur hoort de aanvrager, Gedeputeerde Staten, andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet, over de aanvraag.

  • 4 De adviseur bepaalt datum, tijd en plaats van de hoorzitting en de wijze waarop deze zal plaatsvinden.

  • 5 De adviseur bepaalt de datum en het tijdstip waarop hij de situatie ter plaatse zal bezichtigen en nodigt de aanvrager voor de plaatsopneming uit.

  • 6 De adviseur maakt met de aanvrager een afspraak ten behoeve van de taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak.

  • 7 De adviseur draagt er zorg voor dat van de hoorzitting en van de plaatsopneming een verslag wordt gemaakt. Het verslag maakt deel uit van het uit te brengen advies.

  • 8 Binnen zestien weken na de aanwijzing van de adviseur zendt deze een concept van het advies aan:

    - Gedeputeerde Staten;

    - de aanvrager;

    - een betrokken bestuursorgaan; en

    - een belanghebbende als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet.

  • 9 De adviseur kan de in het achtste lid genoemde termijn onder opgaaf van redenen met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 10 De aanvrager, een betrokken bestuursorgaan en een belanghebbende als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet, kunnen binnen vier weken na de toezending van het concept van het advies hierop schriftelijk reageren.

  • 11 Indien binnen de in het tiende lid genoemde termijn:

    • a

      een reactie is ingediend, brengt de adviseur binnen vier weken na het verstrijken van die termijn een advies uit aan Gedeputeerde Staten, waarbij de ontvangen reacties zijn betrokken;

    • b

      geen reactie is ingediend, brengt de adviseur binnen twee weken na het verstrijken van die termijn een advies uit aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 6 

  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dag van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst en heeft terugwerkende kracht tot 1 augustus 2010.

  • 2 Deze verordening wordt aangehaald als Planschadeverordening Gelderland.

Ondertekening

Provinciale staten van Gelderland

Op grond van afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een planologische maatregel op aanvraag een tegemoetkoming worden toegekend, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager hoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. In het algemeen beslissen burgemeester en wethouders overeenkomstig artikel 6.1 Wro over het toekennen van een dergelijke tegemoetkoming. Maar indien sprake is van een provinciaal inpassingsplan, een provinciaal projectbesluit of een besluit van Provinciale Staten waarbij overeenkomstig artikel 3.41 Wro een gemeentelijke beheersverordening buiten toepassing wordt verklaard, treden Gedeputeerde Staten overeenkomstig artikel 6.6, eerste lid, Wro voor de bij of krachtens afdeling 6.1 Wro gegeven regels in de plaats van burgemeester en wethouders. Ook wanneer de aanvraag het gevolg is van een bepaling in een provinciale verordening overeenkomstig artikel 4.1 Wro, op grond waarvan een aanlegvergunning, een bouwvergunning of een sloopvergunning moet worden geweigerd, beslissen Gedeputeerde Staten omtrent de aanvraag om planschadevergoeding (artikel 6.6, vijfde lid, Wro). In alle gevallen wordt de aanvraag om een tegemoetkoming in de schade ingediend bij burgemeester en wethouders. Deze dragen er zorg voor dat de aanvraag onverwijld wordt doorgezonden naar Gedeputeerde Staten die op de aanvraag beslissen (artikel 6.6, vierde lid, Wro). Gedeputeerde Staten heffen het recht zoals genoemd in artikel 6.4, derde lid, Wro. Het recht bedraagt € 300,--. Niet tijdig betalen van het recht leidt tot een niet-ontvankelijke aanvraag, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Indien op de aanvraag geheel of ten dele positief wordt beslist, wordt het betaalde recht aan de indiener teruggestort. In de afdelingen 6.1 van de Wro en van het hiermee samenhangende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een uniforme procedureregeling beschreven voor de behandeling van aanvragen om een tegemoetkoming in planschade. Hierdoor is er voor alle partijen die betrokken zijn bij een aanvraag duidelijkheid over de procedure, de eisen waaraan een aanvraag moet voldoen en de wijze van afdoening. De wetgever verwacht dat door de nieuwe regelgeving de groei van het aantal schadeclaims en de daarmee gepaard gaande groei van de procedurekosten en schadevergoedingen zullen afnemen. In de Wro worden de planologische besluiten genoemd die als schadeoorzaak worden aangemerkt. Het begrip schade wordt beperkt tot schade die bestaat uit inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak. Verder staan in de wet bepalingen omtrent het tijdstip waarbinnen een aanvraag moet worden ingediend en is uitgewerkt welke schade in ieder geval op de aanvrager blijft drukken. Ook wordt ingegaan op zaken die het bestuursorgaan in elk geval bij het nemen van zijn beslissing moet betrekken. Dit geldt bijvoorbeeld voor de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak en de mogelijkheden van de aanvrager om schade te voorkomen of te beperken. In het Bro staan bepalingen die hoofdzakelijk betrekking hebben op procedurele aspecten bij de indiening, behandeling en beoordeling van de aanvraag. Tenzij het bestuursorgaan besluit de aanvraag af te wijzen omdat deze kennelijk ongegrond is of besluit de aanvraag niet in behandeling te nemen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, dient het bestuursorgaan een adviseur aan te wijzen die een advies uitbrengt over de te nemen beslissing. In het Bro is de verplichting opgenomen om in een gemeentelijke, onderscheidenlijk een provinciale verordening, regels te geven over de wijze waarop een adviseur wordt aangewezen, alsmede over de wijze waarop deze tot een advies komt. Aangegeven wordt welke elementen in elk geval in de verordening geregeld moeten worden. Het betreft de onafhankelijkheid en deskundigheid van de adviseur, wanneer een commissie als adviseur wordt ingeschakeld, het tijdstip waarop de adviseur wordt ingeschakeld en de manier waarop betrokkenen bij de aanvraag vooraf van de aanwijzing van de adviseur in kennis worden gesteld, dan wel deze na aanwijzing kunnen wraken. Ook moet de verordening aandacht schenken aan de wijze waarop de aanvrager wordt gehoord en hoe hij bij de opstelling van het advies wordt betrokken. De onderhavige verordening voorziet in deze onderdelen. Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Bij de definiëring van de begrippen is zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de Wro en het Bro en voor zover dit noodzakelijk werd geacht is een aanvulling gegeven. Voor een juiste interpretatie van de verordening is naast raadpleging van artikel 1, kennisneming van de algemene bepalingen in artikel 6.1.1.1 Bro van belang. Ook voor het begrip adviseur wordt de begripsbepaling uit het Bro aangehouden. Op grond van deze begripsbepaling is een adviseur een persoon of een commissie. Een persoon kan zijn een natuurlijke persoon of een rechtspersoon. Wanneer meerdere (rechts)personen met de adviesopdracht worden belast is sprake van een commissie. Artikel 2 Artikel 6.1.3.3, tweede lid, onder a tot en met c, van het Bro schrijft voor dat de verordening regels moet bevatten over het tijdstip waarop de adviseur wordt ingeschakeld, over de gevallen waarin een commissie als adviseur wordt ingeschakeld en over de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur. In dit artikel worden deze onderwerpen geregeld. Artikel 6.1.3.1, eerste lid, Bro geeft Gedeputeerde Staten de bevoegdheid een aanvraag binnen vier weken na ontvangst, dan wel binnen acht weken indien de aanvrager eerst nog een termijn krijgt de aanvraag aan te vullen, als kennelijk ongegrond af te wijzen. Artikel 6.1.3.1, tweede lid. Bro heeft betrekking op de bevoegdheid van artikel 4:5 Awb om een onvolledige aanvraag verder buiten behandeling te laten. Volgens artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro moet het besluit tot het niet in behandeling nemen binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag aan de aanvrager worden medegedeeld. Wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5, eerste lid, Awb in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen, moet deze beslissing worden meegedeeld binnen acht weken nadat de termijn om de aanvraag aan te vullen is verstreken. De laatstgenoemde beslistermijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd. Verder volgt rechtstreeks uit artikel 6.4 Wro in samenhang met artikel 6.6, vierde lid, Wro dat voor het in behandeling nemen van de aanvraag een recht verschuldigd is. Indien het bedrag niet binnen vier weken na de dag van verzending van deze mededeling aan de aanvrager op de rekening is bijgeschreven, dienen Gedeputeerde Staten de aanvraag niet ontvankelijk te verklaren, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Indien de aanvraag kennelijk ongegrond wordt verklaard of buiten behandeling wordt gelaten, onderscheidenlijk niet ontvankelijk wordt verklaard, is de verordening niet toepasselijk. Wanneer deze gevallen niet aan de orde zijn en Gedeputeerde Staten besluiten om de aanvraag in behandeling te nemen, hebben Gedeputeerde Staten voor de formele aanwijzing van de adviseur nog een termijn van twaalf weken. Deze termijn geldt ook in de situatie dat meerdere personen als adviseur worden aangewezen. Gedeputeerde Staten schakelen een persoon of een commissie in als adviseur over de op de aanvraag te nemen beschikking. Een persoon kan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zijn. De keuze tussen een natuurlijke persoon of een rechtspersoon wordt aan Gedeputeerde Staten overgelaten (zie de Nota van Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 63). Een adviesbureau dat gespecialiseerd is in planschade kan derhalve worden aangewezen als adviseur. Hoewel voor elke aanvraag om planschadevergoeding de aanwijzing van een adviseur noodzakelijk is, staat de verordening er niet aan in de weg om telkens dezelfde adviseur aan te wijzen (vaste (rechts)persoon/vaste commissie). In het eerste lid onder a is bepaald dat een eerste persoon als adviseur wordt aangewezen die over voldoende deskundigheid op het gebied van planschadeadvisering dient te beschikken. Afhankelijk van de kennelijke oorzaak van de planschade kan een tweede en/of derde persoon als adviseur worden aangewezen, die over specifieke deskundigheid op het gebied van planschade in de vorm van inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak beschikt. Het is aan Gedeputeerde Staten om na advies te hebben ingewonnen bij deze eerst aangewezen adviseur, te beoordelen of deze zelfstandig kan adviseren, of dat er gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag behoefte is een tweede en/of derde persoon als adviseur bij de opdracht te betrekken. Gedeputeerde Staten zullen dan vervolgens ook de tweede en/of derde persoon moeten aanwijzen. Bij de aanwijzing van twee of meer personen is er sprake van een commissie. In artikel 6.1.3.4 Bro staan de onderwerpen genoemd die de adviseur in elk geval in zijn onderzoek dient te betrekken. Verder bepaalt artikel 6.1.3.5, eerste lid, Bro dat de adviseur zich door derden kan laten adviseren en bijstaan. Indien hiermee kosten zijn gemoeid is instemming van Gedeputeerde Staten vereist. Om de deskundigheid van de adviseur te waarborgen is in het tweede lid bepaald dat Gedeputeerde Staten alvorens zij tot aanwijzing van een persoon als adviseur overgaan, kunnen verlangen dat deze persoon aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in het eerste lid genoemde aspecten waarop hij de aanvraag dient te beoordelen. In overeenstemming met artikel 3:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en met artikel 6.1.1.1, onder c, van het Bro, waarin bepaald is dat een adviseur niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan hij advies moet uitbrengen, wordt in het derde lid bepaald dat een persoon niet als adviseur kan worden aangewezen wanneer deze is aangesteld door, ondergeschikt is aan of werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het provinciebestuur of daarvan deel uitmaakt of op enigerlei andere wijze betrokken is bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft. Met dit laatste wordt in het bijzonder gedacht aan een adviseur die bij de voorbereiding van de in het geding zijnde planologische maatregel een risicoanalyse met het oog op planschade heeft opgesteld. Artikel 3 Dit artikel regelt de taakverdeling van een commissie. Wanneer Gedeputeerde Staten een commissie als adviseur hebben ingesteld, is de persoon die als eerste adviseur is aangewezen hiervan de voorzitter. Voorts is bepaald dat de commissie uit haar midden een rapporteur aanwijst. Artikel 4 In artikel 6.1.3.3, tweede lid, onder d, Bro wordt bepaald dat de wijze waarop de bij de aanvraag betrokkenen vooraf in de aanwijzing van de adviseur worden gekend, dan wel deze na aanwijzing kunnen wraken, in de verordening geregeld moet worden. In deze verordening is niet gekozen voor een wrakingregeling, maar voor een regeling waarbij betrokkenen vooraf in de aanwijzing van de adviseur worden gekend. Gedeputeerde Staten dienen de aanvrager, de betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid Wro, schriftelijk op de hoogte te brengen van het voornemen een adviseur aan te wijzen. Met de belanghebbenden ex artikel 6.4a Wro worden bedoeld diegenen die met de overheid een overeenkomst hebben gesloten waarin een regeling van verhaal van planschade is opgenomen. De voorgenomen aanwijzing van een adviseur dient schriftelijk bekend te worden gemaakt. Indien Gedeputeerde Staten het voornemen hebben om meerdere personen als adviseur aan te wijzen, worden deze voorgenomen aanwijzingen gezamenlijk schriftelijk bekendgemaakt. Indien de aanvrager, een van de betrokken bestuursorganen of een belanghebbende als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, Wro, zich niet kunnen verenigen met de voorgenomen aanwijzing van één of meerdere personen als adviseur, kunnen zij binnen twee weken hiertegen bedenkingen indienen bij Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten dienen de bedenkingen te betrekken bij hun besluit tot aanwijzing. Artikel 5 Dit artikel geeft de wijze weer waarop de aanvrager, de betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a tweede en derde lid Wro, worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken. Tevens worden de hiervoor geldende termijnen vastgelegd. In het eerste en tweede lid is bepaald dat Gedeputeerde Staten alle op de aanvraag betrekking hebbende stukken aan de adviseur ter beschikking stellen en dat zij bijstand verlenen aan de adviseur. Het derde tot en met het zesde lid bevatten regels over de hoorzitting, de bezichtiging en de taxatie. Deze onderdelen behoeven niet afzonderlijk te worden georganiseerd. Het is mogelijk om de hoorzitting te combineren met de bezichtiging en/of de taxatie. Volgens artikel 6.1.3.5, tweede lid, Bro mag van de bezichtiging worden afgezien, indien uit de inhoud van de aanvraag aanstonds blijkt dat deze behoort te worden afgewezen. Het conceptadvies dient binnen zestien weken na verzending van de opdracht te worden toegezonden aan Gedeputeerde Staten, de aanvrager, de andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, Wro. Deze termijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd (negende lid). Artikel 6.1.3.3, tweede lid, onder e, van het Bro bepaalt dat de verordening aandacht moet schenken aan de wijze waarop de aanvrager, de betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, Wro bij de opstelling van het advies worden betrokken. De Nota van Toelichting bij het Bro noemt als voorbeeld dat de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld om binnen een bepaalde periode op het concept- advies te reageren (Nota van Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, nr. 145, pag. 66). In dit kader bepaalt het tiende lid dat Gedeputeerde Staten, de aanvrager, andere bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, Wro in de gelegenheid worden gesteld om binnen vier weken schriftelijk op het conceptadvies te reageren. Het elfde lid bepaalt de termijnen voor het uitbrengen van het advies aan Gedeputeerde Staten. Artikel 6 Het eerste lid: Sinds de inwerkingtreding van de Wro hebben Provinciale Staten twee besluiten genomen, die kunnen worden aangemerkt als een oorzaak voor planschade. Tot 1 augustus 2010 zijn nog geen verzoeken om planschadevergoeding ontvangen. Toekomstige claims moeten worden behandeld op de wijze die in deze verordening is bepaald. Niet geheel is uit te sluiten dat er claims worden ingediend in de periode vanaf de voorbereiding van deze verordening tot de datum van inwerkingtreding. Om die reden is aan deze verordening een beperkte terugwerkende kracht verleend, nl. tot 1 augustus 2010. Tweede lid: dit is de citeertitel van deze verordening. Tot zover de tekst van de toelichting.