Regeling vervallen per 10-06-2022

Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de Provincie Gelderland houdende regels omtrent gedogen Beleidsregels gedogen Gelderland 2018

Geldend van 21-09-2018 t/m 09-06-2022

Intitulé

Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de Provincie Gelderland houdende regels omtrent gedogen Beleidsregels gedogen Gelderland 2018

GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 5.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 6.7, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht en artikel 8.1 van de Waterwet;

Overwegende dat het in verband met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Waterwet wenselijk is de Beleidsregels gedogen in milieuzaken en grondwaterzaken Gelderland 2007 te actualiseren;

BESLUITEN

Vast te stellen de gewijzigde Beleidsregels gedogen in milieuzaken en grondwaterzaken Gelderland 2007.

Artikel 1.

  • 1 In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    gedogen: het door Gedeputeerde Staten bij besluit afzien van het gebruik van ter beschikking staande handhavingsmiddelen bij constatering van een overtreding van regels, alsmede het door Gedeputeerde Staten vooraf bij besluit verklaren dat tegen een overtreding die nog zal plaatsvinden - al dan niet vooruitlopend op de vergunningverlening - niet zal worden opgetreden;

    proef: een activiteit met als doel het verrichten van onderzoek naar een nieuwe, nog niet vergunde bedrijfsmatige activiteit of verbetering van een reeds vergunde bedrijfsmatige activiteit.

  • 2 Deze beleidsregels zijn van toepassing op de uitoefening van de bevoegdheid tot bestuursrechtelijke handhaving van de in bijlage 1 genoemde wetsartikelen.

Artikel 2.

  • 1 Gedogen vindt plaats in overgangssituaties en bij proeven.

  • 2 Er wordt niet gedoogd indien dit onverantwoord is met het oog op één of meer van de belangen genoemd in de in bijlage 1 genoemde wetsartikelen. Een gedoogbeschikking bevat voor zover aan de orde voorschriften om deze belangen te beschermen.

  • 3 Gedogen geschiedt tijdelijk. De termijn waarvoor een gedoogbeschikking geldt, is zo kort mogelijk en wordt zo concreet mogelijk aangegeven.

  • 4 Gedogen geschiedt schriftelijk.

Artikel 3.

  • 1 Gedogen vindt op aanvraag plaats.

  • 2 Een aanvraag om te gedogen, met uitzondering van een aanvraag die is gericht op het uitvoeren van een proef, bevat ten minste:

    • a.

      een motivering omtrent het bestaan van een overgangssituatie;

    • b.

      de te verwachten duur van het gedogen;

    • c.

      een beschrijving van de gevolgen die de gedoogsituatie heeft of kan hebben voor de belangen, die de in bijlage 1 genoemde wetsartikelen, beogen te beschermen.

    • d.

      de wijziging in de bedrijfsvoering.

Artikel 4.

  • 1 Gedogen in overgangssituaties is alleen toegestaan, indien concreet zicht op legalisatie van de overtreding bestaat.

  • 2 Concreet zicht op legalisatie bestaat,

    • a

      indien een voor behandeling vatbare vergunningaanvraag is ingediend die naar de mening van Gedeputeerde Staten voldoende gegevens bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen voor de belangen, die de in bijlage 1 genoemde wetsartikelen, beogen te beschermen.

    • b

      indien tevens sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van deze wet: als wordt voldaan aan de vereisten bedoeld onder a., en tevens een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd;

    • c

      ongeacht de activiteit: als door een wijziging van wet- of regelgeving op termijn geen sprake meer is van een overtreding, mits het tijdstip van inwerkingtreding van die wijziging op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.

  • 3 Gedogen vooruitlopend op vergunningverlening is toegestaan indien de activiteit waarvoor een gedoogbeschikking wordt gevraagd, naar de mening van Gedeputeerde Staten in ieder geval niet leidt tot een verslechtering van de belangen, die de in bijlage 1 genoemde wetsartikelen, beogen te beschermen.

 Artikel 5.

  • 1 Het uitvoeren van een proef wordt uitsluitend gedoogd indien wordt aangetoond de belangen van de in bijlage 1 genoemde wetsartikelen hiermee worden gediend;

  • 2 Het uitvoeren van een proef wordt niet gedoogd als het een grootschalige proef betreft of een wijziging van de kern van de activiteiten inhoudt.

  • 3 Het uitvoeren van een proef wordt niet gedoogd indien het voornaamste doel ervan is om economisch voordeel te behalen.

  • 4 De aanvraag voor het gedogen van een proef bevat ten minste een beschrijving van:

    • a.

      het doel;

    • b.

      een beschrijving van de uitvoering;

    • c.

      de wijzigingen in de activiteiten;

    • d.

      de looptijd;

    • e.

      de gevolgen voor de belangen, die de in bijlage 1 genoemde wetsartikelen, beogen te beschermen;

    • f.

      de wijze van registratie van de voortgang en de resultaten.

Artikel 6.

  • 1 Op de voorbereiding van een gedoogbeschikking is titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2 Over de inhoud van de voorschriften van de gedoogbeschikking wordt zo nodig overleg gepleegd met de aanvrager.

Artikel 7.

  • 1 Voordat een gedoogbeschikking in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt verleend, wordt de Inspectie Leefomgeving en Transport over het voornemen gehoord, tenzij de beschikking betrekking heeft op een inrichting die valt binnen een categorie van inrichtingen waarvan de inspectie heeft aangegeven niet te wensen te worden gehoord.

  • 2 Het Openbaar Ministerie wordt vooraf in kennis gesteld van ieder voornemen om te gedogen.

Artikel 8.

  • 1 In de gedoogbeschikking wordt vermeld dat gebruikmaking van de beschikking geschiedt op eigen risico van de begunstigde. Daarnaast wordt vermeld dat de gedoogbeschikking de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie en van andere overheden om op te treden onverlet laat.

  • 2 In de gedoogbeschikking wordt vermeld dat de overtreding van gedoogvoorschriften kan leiden tot intrekking van de gedoogbeschikking en handhavend optreden.

  • 3 Indien sprake is van gedogen vooruitlopend op vergunningverlening wordt in de gedoogbeschikking vermeld dat aan de gedoogbeschikking geen rechten kunnen worden ontleend ten aanzien van de vergunning.

Artikel 9.

  • 1 Op de bekendmaking van een gedoogbeschikking en de mededeling daarvan is Afdeling 3.6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2 Een afschrift van een gedoogbeschikking wordt in ieder geval gezonden aan de Inspectie Leefomgeving en Transport, het Openbaar Ministerie, burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de activiteit plaatsvindt, de regionale brandweer en degenen die in de twaalf maanden voorafgaand aan de dag waarop de gedoogbeschikking wordt verleend, een klacht of een verzoek om handhaving hebben ingediend tegen de aanvrager.

  • 3 Voor zover sprake is van een gedoogbeschikking met betrekking tot de Waterwet wordt een afschrift van de beschikking tevens gezonden aan het dagelijks bestuur van het waterschap waarin de activiteit plaatsvindt.

Artikel 10.

Indien wordt geconstateerd dat wordt gehandeld in strijd met de gedoogbeschikking, kan deze worden ingetrokken.

Artikel 11.

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels gedogen Gelderland 2018.

Artikel 12.

De Beleidsregels gedogen in milieuzaken (besluit van Gedeputeerde Staten van 6 juni 2000) worden ingetrokken.

Artikel 13.

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij worden geplaatst.

Ondertekening

Gedeputeerde Staten van Gelderland 
 

Algemene toelichting

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot bestuursrechtelijke handhaving van onderdelen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Waterwet, de Ontgrondingenwet, de Wet natuurbescherming, de Wet luchtvaart en de Wet hygiëne en veiligheid badinrichting en zwemgelegenheden. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich blijkens de jurisprudentie voordoen, indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Vorenbedoelde beginselplicht tot handhaving ontstaat, zodra het bestuursorgaan een overtreding constateert. Deze beleidsregels dienen om invulling te geven aan de bevoegdheid van Gedeputeerde Staten om in bepaalde situaties bewust van handhaving af te zien. Dergelijke situaties doen zich enkel voor, als wordt voldaan aan de vereisten die de jurisprudentie aan het afzien van handhaven heeft gesteld. De beleidsregels geven in algemene zin aan, wanneer in dergelijke gevallen al dan niet van de bevoegdheid te gedogen gebruik zal worden gemaakt en dienen voor het voeren van een consequent en kenbaar gedoogbeleid. De beleidsregels moeten worden bezien in relatie tot het provinciale Beleidsplan vergunningverlening, toezicht en handhaving fysieke leefomgeving 2016 zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Waterwet, de Ontgrondingenwet, de Wet natuurbescherming, de Wet luchtvaart en de Wet hygiëne en veiligheid badinrichting en zwemgelegenheden.

De beleidsregels zijn beleidsregels in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat wil zeggen een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan. De bevoegdheid tot het vaststellen van deze beleidsregels ligt vast in artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

In vaste jurisprudentie van de bestuursrechter is bepaald dat van handhaving behoort te worden afgezien, als sprake is van concreet zicht op legalisatie of indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat daarvan behoort te worden afgezien. Gevallen waarin sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden, zullen in alle gevallen als een overgangssituatie als bedoeld in deze beleidsregels kunnen worden aangemerkt. Deze beleidsregels concretiseren de bijzondere omstandigheden.

Afwijking van een beleidsregel is op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht alleen toegestaan, als handelen overeenkomstig de beleidsregel voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Dat wordt ook wel de inherente afwijkingsbevoegdheid genoemd. Bijzondere omstandigheden zullen zich naar hun aard niet vaak voordoen. Het gaat immers al om een uitzonderlijke situatie (namelijk afwijken van een wettelijk voorschrift) waarmee bij het opstellen van deze beleidsregels rekening is gehouden. In de meeste gevallen waarin om gedogen wordt verzocht, zal dan ook kunnen worden volstaan met een korte motivering waarom geen sprake is van bijzondere omstandigheden.

De status van beleidsregels in de zin van de Algemene wet bestuursrecht brengt mee dat bij de motivering van een beslissing om al dan niet te gedogen grotendeels kan worden volstaan met een verwijzing naar de beleidsregels. De keuzen die bij de totstandkoming van de beleidsregel zijn gemaakt, behoeven dan niet in ieder afzonderlijk besluit te worden herhaald.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1, eerste lid De in de beleidsregels gehanteerde definitie van gedogen is de landelijke standaard. Zij is gelijk aan de definitie die wordt gehanteerd in de brief van de toenmalige Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Verkeer en Waterstaat (thans: de Minister van Infrastructuur en Milieu) van 28 mei 1990 (TK 1989-90, 21137, nr. 269). Deze brief bevat de beleidsregels voor gedogen die de minister hanteert en is onderschreven door VNG, IPO en UVW en wordt daarom ook wel het Gezamenlijk beleidskader gedogen genoemd. Verder is de definitie gelijk aan de definitie die wordt gehanteerd in de kabinetsnota Grenzen aan gedogen (TK 1996-1997, 25085, nrs. 1-2). De definitie maakt duidelijk dat gedogen kan zien op het handelen zonder vergunning, en het overtreden van een voorschrift uit een vergunning. Bij een proef, soms ook experiment genoemd, moet het gaan om onderzoek naar een de gevolgen van de activiteiten. In artikel 5, eerste en tweede lid, is bovendien bepaald dat het onderzoek niet te grootschalig mag zijn en ook geen wijziging van de kern van de activiteiten mag inhouden. Ook wordt een proef niet toegestaan, als het voornaamste doel ervan is om economisch voordeel te behalen.

Artikel 1, tweede lid Het toepassingsbereik van de beleidsregels strekt zich in de eerste plaats uit tot handhavingssituaties waarbij Gedeputeerde Staten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bevoegd gezag zijn, voor zover een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu noodzakelijk is. Dat betreft inrichtingen waarvoor Gedeputeerde Staten bevoegd gezag zijn voor ten minste het milieuonderdeel. Dat betekent dat de beleidsregels niet van toepassing zijn op handhavingssituaties waarbij enkel sprake is van andere omgevingsvergunningplichtige activiteiten, zoals bouwen, aanleggen of slopen. Voor zover de handhavingssituatie echter betrekking heeft op een milieuactiviteit die tevens is aan te merken als een andere omgevingsvergunningplichtige activiteit en er aldus sprake is van onlosmakelijke verbondenheid van activiteiten, hebben de beleidsregels ook op die andere activiteit betrekking. Dit kan zich onder andere voordoen, wanneer een inrichting zonder de vereiste milieutoestemming een met het bestemmingsplan strijdig gebruik ontplooit of uitbreidt zonder omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In de tweede plaats hebben de beleidsregels betrekking op handhavingssituaties waarbij Gedeputeerde Staten bevoegd gezag zijn op grond van de Waterwet, de Ontgrondingenwet, de Wet natuurbescherming, de Wet luchtvaart en de Wet hygiëne en veiligheid badinrichting en zwemgelegenheden.

Artikel 2, eerste lid Gedogen is slechts toelaatbaar, als het aantal gevallen zo beperkt mogelijk wordt gehouden. De beleidsregels voorzien daarom enkel in gedogen in overgangssituaties en bij proeven. Van een overgangssituatie kan sprake zijn, indien wordt gedoogd vooruitlopend op vergunningverlening, of indien wordt gedoogd vooruitlopend op wijzigende regelgeving die leidt tot legalisering van de te gedogen activiteit. In artikel 4 zijn beperkende voorwaarden gesteld aan gedogen in overgangssituaties; verwezen wordt naar de toelichting bij dat artikel.

Overgangssituaties dienen te worden onderscheiden van overmachtsituaties. Overmachtsituaties zijn aan te merken als rechtvaardigingsgrond als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, zodat op grond daarvan van handhaving dient te worden afgezien. Van (actief) gedogen en het toepassen van de beleidsregels kan dan geen sprake meer zijn. Opgemerkt wordt dat een overmachtsituatie niet snel kan worden aangenomen, en dat in de meeste gevallen de beleidsregels zullen moeten worden toegepast bij overgangssituaties.

Gedogen ten behoeve van het reguleren van een proef kan plaatsvinden vooruitlopend op vergunningverlening, maar dat zal lang niet altijd het geval zijn. Daarom is in algemene zin niet voorzienbaar of een proef een overgangssituatie representeert.

Artikel 2, tweede lid Gedogen mag niet plaatsvinden als dat onverenigbaar is met de belangen, die de wetten genoemd in bijlage 1, beogen te beschermen. Gedogen mag niet plaatsvinden als dat met het oog op de belangen die de wetten genoemd in bijlage 1, beogen te beschermen onverantwoord is. Wat verantwoord is, verschilt van geval tot geval. In elk afzonderlijk geval zal met inachtneming van alle omstandigheden en de technische en andere mogelijkheden, waarvoor onder omstandigheden de beste bestaande technieken als referentie kunnen dienen, moeten worden bepaald of gedogen met het oog op de belangen genoemd in de wetten in bijlage 1, beogen te beschermen verantwoord is. Waar mogelijk moet een niveau van bescherming worden gegarandeerd dat gelijk is aan het niveau dat op grond van een verleende vergunning of ontheffing zou worden bereikt. Indien een aanvraag om te gedogen is ingediend, moet ingevolge artikel 3, tweede lid, in die aanvraag aandacht worden besteed aan de de belangen die de wetten genoemd in bijlage 1, beogen te beschermen. Aan een gedoogbeschikking worden voorschriften verbonden, tenzij het stellen van voorschriften niet bijdraagt aan het beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu of het grondwater of aan het behalen van een niveau van bescherming dat gelijk is aan het niveau dat op grond van een verleende vergunning of ontheffing zou worden bereikt.

Artikel 2, derde lid Gedogen is tijdelijk en mag uit een oogpunt van rechtszekerheid niet langer duren dan strikt noodzakelijk. De termijn waarvoor de gedoogbeschikking wordt afgegeven, moet dan ook zo kort mogelijk zijn en duurt ten hoogste tot het moment dat een legaliserende vergunning in werking treedt. Als uitgangspunt geldt dat de termijn niet langer is dan de termijn die nodig is om de vergunningprocedure te doorlopen, te weten zes maanden. De gedoogtermijn moet bovendien worden vastgelegd in de beschikking. Indien mogelijk wordt in de beschikking een concrete einddatum gegeven.

Artikel 2, vierde lid In alle gevallen waarin wordt gedoogd, dient om redenen van rechtszekerheid en vanwege de mogelijkheid voor belanghebbenden om tegen de gedoogbeschikking rechtsbescherming in te roepen een schriftelijk beslissing te worden genomen. Dat geldt dus ook bij ambtshalve gedogen.

Artikel 3, eerste lid Gedogen vindt in de regel plaats op aanvraag. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin het Rijk heeft aangekondigd nationale wetgeving te zullen wijzigen waardoor een vergunningplicht voor bepaalde activiteiten komt te vervallen. Handhaving gedurende een dergelijke overgangsperiode is dan ook niet opportuun. De wijziging van de regelgeving heeft meestal betrekking op groepen van burgers en bedrijven. Een specifiek gedoogverzoek is in een dergelijke situatie overbodig.

Artikel 3, tweede lid De hier opgenomen gegevens zijn nodig om te kunnen voldoen aan de onderzoeksverplichting als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Indien de gegevens in een bepaald geval onvoldoende blijken te zijn voor de beoordeling, kan op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht worden gevraagd om aanvullende gegevens. In het geval er sprake is van een aanvraag om een proef of experiment te gedogen, dan gelden voor de aanvraag de eisen zoals deze zijn opgenomen in artikel 5, vierde lid.

Artikel 4, Algemeen

Ondernemers zijn verantwoordelijk voor hun handelen. Daartoe behoort ook het beschikken over vergunningen voor de activiteiten die zij ontplooien. Uitgangspunt is in alle gevallen dat degene die handelingen wil verrichten of projecten wil uitvoeren, zorgdraagt voor de daartoe vereiste vergunning of ontheffing. Als deze ontbreekt, zullen Gedeputeerde Staten in beginsel tot handhaving overgaan. Het instrument van gedogen is een sluitstuk voor situaties waarin handhaven niet redelijk is. Handhaven is niet redelijk als er concreet zicht op legalisatie bestaat. Hiervan is sprake als de procedures om tot legalisatie te komen in een zodanig stadium verkeren dat binnen afzienbare termijn legalisatie verwacht mag worden op basis van de relevante wetten. Daarnaast is van belang of de aanvraag kwalitatief voldoende is om een vergunning op te kunnen baseren.

Het risico op vertraging in de behandeling ligt doorgaans in de volgende gevallen niet bij de aanvrager;

  • indien Gedeputeerde Staten niet binnen een redelijke termijn op een aanvraag om een vergunning hebben beschikt, of indien de illegale situatie anderszins te wijten is aan het (niet) handelen van Gedeputeerde Staten of andere bestuursorganen;

  • indien wordt gewerkt zonder vergunning door omstandigheden die buiten de macht van de vergunninghouder liggen;

  • de nieuwe vergunning niet aansluitend op de oude (geëxpireerde) vergunning kan worden verleend;

  • indien wordt gewerkt met een verkeerde vergunning als gevolg van gewijzigde inzichten of jurisprudentie;

  • indien de inwerkingtreding van de vergunning wordt vertraagd als gevolg van de afhankelijkheid hiervoor van een ander bestuursorgaan dan Gedeputeerde Staten. Dit kan zich voordoen in situaties waarbij Gedeputeerde Staten bevoegd gezag is voor de omgevingsvergunning, maar voor het afgeven van de vergunning een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad nodig is vanwege strijdigheid met het bestemmingsplan.

Artikel 4, eerste lid In de jurisprudentie van de bestuursrechter is bepaald dat slechts in bijzondere omstandigheden van handhaving behoort te worden afgezien. Daarvan is onder meer sprake, indien concreet zicht op legalisatie bestaat. In de beleidsregels is bepaald dat gedogen in overgangssituaties, zoals vooruitlopend op vergunningverlening, enkel mogelijk is wanneer sprake is van concreet zicht op legalisatie. Zonder concreet zicht op legalisatie is gedogen in overgangssituaties enkel mogelijk in bijzondere omstandigheden en in afwijking van de beleidsregels. Wanneer sprake is van concreet zicht op legalisatie, is vastgelegd in jurisprudentie. Teneinde discussie en/of interpretatieverschillen bij gedoogverzoeken te voorkomen, is het toetsingskader dat hieruit volgt opgenomen in de beleidsregels. Wanneer deze jurisprudentie in de toekomst in belangrijke mate wijzigt, zal worden overgegaan tot wijziging van de beleidsregels.

Artikel 4, tweede lid, onder a Van concreet zicht op legalisatie is sprake als voor het project of de handeling een voor behandeling vatbare vergunningaanvraag is ingediend. De aanvraag moet voldoende gegevens bevatten voor een goede beoordeling van de aanvraag.

In bepaalde situaties zal pas in een later stadium kunnen worden bepaald of er sprake is van concreet zicht op legalisatie. Soms moet worden afgewacht welke zienswijzen tegen de ontwerpbeschikking worden ingebracht voordat kan worden bepaald of sprake is van concreet zicht op legalisatie. Dat kan het geval zijn bij technisch ingewikkelde of maatschappelijk omstreden initiatieven. In die gevallen moet zorgvuldig worden onderzocht of gedogen wel het aangewezen instrument is.

Gevallen waarbij concreet zicht op legalisatie kan worden aangenomen.

Artikel 4, tweede lid, onder b In bepaalde gevallen zal sprake zijn van een handhavingssituatie die betrekking heeft op een activiteit die tevens is aan te merken als het handelen in strijd met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. In die gevallen is sprake van onlosmakelijke verbondenheid van activiteiten en gelden ten aanzien van de afwijking van het bestemmingsplan op grond van de jurisprudentie zwaardere eisen met betrekking tot het kunnen aannemen van concreet zicht op legalisatie. Er dient dan tevens een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan in ontwerp ter inzage te zijn gelegd, waarmee legalisatie wordt beoogd.

Artikel 4, tweede lid, onder c Concreet zicht op legalisatie kan tevens worden aangenomen, indien een wijziging van wet- of regelgeving in voorbereiding is, als gevolg waarvan de betreffende activiteit niet meer vergunningplichtig zal zijn. Daarvoor is vereist dat de datum van inwerkingtreding van de wijziging vaststaat en is gepubliceerd in het Staatsblad, het Provinciaal Blad of op andere voorgeschreven wijze. Er is dan geen sprake van gedogen vooruitlopend op vergunningverlening, maar wel van een overgangssituatie.

Artikel 4, derde lid Er zijn gevallen waarbij door het starten van een activiteit, vooruitlopend op de vergunningverlening, een bestaande schadelijke situatie kan worden beëindigd, verminderd of gereguleerd. Daarbij geldt dat er geen alternatieven voorhanden zijn waarmee hetzelfde effect kan worden bereikt.

Artikel 5, eerste lid Het uitvoeren van een proef moet in ieder geval een belang, die de wetten genoemd in bijlage 1, beoogt te beschermen. In de meeste gevallen zal een proef zelf zijn gericht op het verkrijgen van nieuwe technische inzichten.

Artikel 5, tweede lid De rechtsfiguur gedogen leent zich niet voor proeven die ertoe leiden dat een plan, project of handeling substantieel wordt gewijzigd. Hiervoor dient een (tijdelijke) vergunning te worden aangevraagd.

Artikel 5, derde lid Een proef dient niet gericht te zijn op het behalen van economisch voordeel. De proeven mogen niet worden uitgevoerd met grotere hoeveelheden dan strikt noodzakelijk voor de proef.

Artikel 5, vierde lid Naar zijn aard geschiedt het gedogen van proeven niet ambtshalve, maar dient er een aanvraag aan het besluit ten grondslag te liggen. De hier opgenomen gegevens zijn nodig om te kunnen voldoen aan de onderzoeksverplichting als bedoel in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Indien de gegevens in een bepaald geval onvoldoende blijken te zijn voor de beoordeling, kan op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht worden gevraagd om aanvullende gegevens.

Artikel 7, eerste lid De Inspectie Leefomgeving en Transport wordt in beginsel gekend over het voornemen om een gedoogbeschikking in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te verlenen. De inspectie voert hiertoe een prioriteringsbeleid aan de hand van categorieën van inrichtingen en adviseert daarom niet over ieder gedoogverzoek. Aan de inspectie wordt in de praktijk een termijn van vijf werkdagen gegeven voor het geven van een reactie.

Artikel 7, tweede lid Het Openbaar Ministerie is door het tijdig ter beschikking stellen van gedoogbeschikkingen in staat vorm te geven aan de verantwoordelijkheid die het heeft voor de strafrechtelijke handhaving van overtredingen van de wetten genoemd in bijlage 1.

Artikel 8, eerste lid Het gebruik maken van een gedoogbeschikking geschiedt geheel voor eigen risico van de begunstigde. Het beschikken over een gedoogbeschikking staat niet in de weg aan de handhavingsbevoegdheid van andere organen, zoals het Openbaar Ministerie.

Artikel 8, tweede lid In overeenstemming met het Gezamenlijk beleidskader gedogen is vastgelegd dat in de gedoogbeschikking wordt vermeld dat de overtreding van gedoogvoorschriften kan leiden tot intrekking van de gedoogbeschikking en handhavend optreden.

Artikel 8, derde lid Het kan voorkomen dat een eerdere inschatting van de mogelijkheid van legalisatie onjuist blijkt en dat vergunningverlening bij nader inzien niet mogelijk is. Ook kan het voorkomen dat wel een vergunning kan worden verleend, waarin echter minder activiteiten worden toegestaan of onder strengere voorschriften dan op grond van de gedoogbeschikking. In al die en andere gevallen kan de begunstigde aan de gedoogbeschikking geen rechten ontlenen.

Artikel 9, eerste lid Een gedoogbeschikking wordt bekend gemaakt conform de regels in de Algemene wet bestuursrecht voor het bekendmaken van besluiten. Op grond van genoemde afdeling 3.6 van de Algemene wet bestuursrecht gelden daarnaast regels voor de mededeling van besluiten nadat die zijn bekend gemaakt. Die regels zijn bij gedoogbeschikkingen onverkort van toepassing. Een correcte mededeling van de bekendmaking van een gedoogbesluit is van belang met het oog op de rechtszekerheid en leidt ertoe dat belanghebbenden zich achteraf niet kunnen verschonen voor het overschrijden van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, als gevolg waarvan een besluit alsnog in rechte aantastbaar zou kunnen zijn. Een gedoogbeschikking is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen belanghebbenden een bezwaarschrift kunnen indienen. Die mogelijkheid wordt in de beschikking vermeld. Een beslissing waarin een verzoek om te gedogen wordt afgewezen, is - behoudens zeer bijzondere omstandigheden - geen besluit en om die reden niet vatbaar voor bezwaar. Onder een dergelijke beslissing wordt daarom geen rechtsmiddelenverwijzing opgenomen. De bekendmaking van die beslissing kan beperkt blijven tot de aanvrager.

Artikel 9, tweede lid Vanwege het tweedelijns toezicht gaat een afschrift van een gedoogbeschikking naar de Inspectie Leefomgeving en Transport. Het Openbaar Ministerie ontvangt eveneens een afschrift, in verband met de verantwoordelijkheid die het heeft voor de strafrechtelijke handhaving van overtredingen van de wetgeving genoemd in bijlage 1. Verder is een eis uit de jurisprudentie dat personen die bij een bestuursorgaan klachten hebben ingediend tegen activiteiten van de overtreder, in kennis moeten worden gesteld van de afgifte van een gedoogbeschikking. De klacht moet in verband staan met de activiteiten ten behoeve waarvan om gedogen wordt verzocht. Het is redelijk om alleen de klachten en handhavingsverzoeken van de twaalf maanden voorafgaand aan het verlenen van de gedoogbeschikking hierbij te betrekken. De informatie zal afkomstig zijn van het Provincieloket van de provincie Gelderland.

Artikel 9, derde lid Als sprake is van een gedoogbeschikking in het kader van de Waterwet wordt tevens een afschrift verzonden aan het dagelijks bestuur van het betreffende waterschap, als waterbeheerder.

Artikel 10 Gedeputeerde Staten Het is van belang dat een gedoogbeschikking wordt nageleefd. Is dit niet het geval, dan zal de begunstigde tot naleving worden gesommeerd. Indien dit niet tot het gewenste resultaat leidt, kan de gedoogbeschikking worden ingetrokken.